Armoede bestaat niet in Nederland, zei Mark Rutte. Om het tegendeel te bewijzen ging onze columnist Robert Jan Blom op de koffie bij Lianne, een 42-jarige kantinemedewerkster die met haar man John in een vrijwel uitzichtloos schuldsaneringstraject is beland.
Geweldige groei
Al eerder schreef ik in deze column dat lang niet iedereen mee profiteert van onze geweldige economische groei. Salarissen worden nauwelijks verhoogd, gepensioneerden ontvangen geen beter pensioen, de huren blijven op hetzelfde hoge peil en in 2019 worden veel boodschappen duurder omdat de btw van zes naar negen procent stijgt. Desondanks leiden we nog steeds een gelukkig leven in Nederland. Toch is er ook in ons land sprake van armoede. Wie elke week twee tassen boodschappen mag ophalen bij een voedselbank en thuis de thermostaat niet hoger dan negentien graden zet terwijl het buiten vriest, behoort tot de 474.000 mensen (CBS, 2017) die leven van een bijstandsuitkering. Met één van hen sprak ik deze week.
Zestigduizend euro schuld
Lianne is 42 jaar en woont samen met haar echtgenoot John (44), zoon Dylan (13) en dochter Robien (16) in een kleine stad in Gelderland. Zij is werkzaam als kantinemedewerkster bij een groot bedrijf, hij is taxichauffeur. Van hun twee inkomens zou het gezin prima kunnen leven ware het niet dat er vijftien jaar geleden een forse schuld is ontstaan die hen nog altijd achtervolgt. Een poging tot een wettelijke schuldsaneringsregeling is stukgelopen. De kwestie ligt nu bij de rechter die er ‘ergens’ in het komende jaar een oordeel over zal vellen. Het streven is om een minnelijke schikking overeen te komen waar alle schuldeisers mee in kunnen stemmen. Als de opzet slaagt, zal het gezin over een jaar of drie bevrijd zijn van de zestigduizend euro zware schuldlast. Na achttien jaar kan er dan eindelijk een punt worden gezet achter deze ‘armoedehel’.
Bewindvoerder
Lianne: ‘Zoals geldt voor heel veel mensen is de eerste schuld ontstaan toen er tegelijkertijd een boel problemen op ons afkwamen. Door een optelsom van allerlei kleinere kosten hadden we op zeker moment niet meer genoeg geld over om de huur te betalen. Daarnaast werd mijn moeder ernstig ziek. We moesten vaak naar het verder gelegen ziekenhuis reizen zodat ook andere vaste lasten in de knel kwamen. Hoewel er een lening kon worden afgesloten, liepen de uitgaven verder uit de hand en hebben mijn man en ik hulp gezocht. Een wettelijke schuldsanering werd uitgesproken maar omdat de bewindvoerder onze vaste lasten niet betaalde, liep de schuld nog steeds op. Gevolg: de schuldsanering werd beëindigd, de schulden bleven gewoon staan. Wij hebben daarna zelf een bewindvoerder gezocht en die heeft kort geleden onze zaak naar de rechter gebracht. Wanneer er een uitspraak komt, is niet bekend. Vast staat wel dat we nog jarenlang van honderd euro per week zullen moeten leven.’
Geen mobiele telefoon
‘Voor de kinderen is deze toestand het ergst. Nooit kun je eens een dagje met hen naar de Efteling, nieuwe kleren kopen is er niet bij, iets lekkers halen bij de bakker evenmin. De kinderen hebben geen mobiele telefoon, een iPad ontbreekt eveneens, op een warme zomerdag kunnen we zelfs geen ijsje kopen. Overbodig om te zeggen dat wij als ouders ook weinig hebben. Uit eten gaan? Sporten of hobby’s? Vakanties? Kunnen we ons allemaal niet permitteren en dat terwijl we beiden volle weken werken.’
Voedselbank
‘Gelukkig mag ik elke week twee grote tassen komen vullen bij de voedselbank. Het voedsel is weliswaar van goede kwaliteit maar van een voedselpakket kun je niet de hele week eten. Je moet dan naar de supermarkt en, gezond voedsel is duurder dan het goedkopere eten. Dus kies ik vaker voor het laatste. Ik ben te dik, niet omdat ik teveel eet, wel omdat het eten te vet is. Nee, het leven is niet leuk als je in armoede leeft. Voor ons is het een feestje als we via de voedselbank gratis naar de bioscoop mogen. Ik ben niet boos, maar wel moedeloos. We zijn vrijwel geheel afhankelijk van anderen.’
Nare gedachten
‘In de tijd dat we uit ons huis gezet dreigden te worden, zaten mijn man en ik tegen de grens aan van wat een mens verdragen kan. Toen kwamen ook de ‘nare gedachten’, de vraag of het leven op deze manier nog wel zin heeft. Je denkt er dan aan om er een eind aan te maken. Gelukkig hebben we die gedachten weten uit te bannen, maar nu zijn we bang voor de toekomst. Stel dat we over een jaar of drie, dus na achttien jaar, weer financieel op eigen benen mogen staan. Dan breekt er voor ons een bijna ‘onbekende’ situatie aan, misschien krijgen we de neiging om alles wat we hebben moeten missen, in te halen. Dan willen we weer eens met vakantie, kunnen de kinderen misschien gaan studeren, kunnen we weer eens met z’n allen naar een restaurant. Ik hoop dat we ook dan nog even goed begeleid worden zodat we niet in dezelfde fouten vervallen. Opnieuw in deze toestand terecht komen: dat nooit meer! Dan ben ik liever dood.’
Robert Jan Blom